Het ruimteveer Enterprise tijdens één van de Approach and Landing Tests (ALT).
Foto: NASA

Naast de vijf Amerikaanse ruimteveren die tijdens het Space Shuttle programma meerdere malen de ruimte ingingen, beschikte NASA ook nog over een zesde ruimteveer dat de naam 'Enterprise' kreeg. In tegenstelling tot de vijf andere ruimteveren ging het ruimteveer Enterprise echter nooit de ruimte in en werd dit ook niet voorzien van krachtige raketmotoren. NASA gebruikte Enterprise vooral voor het testen van de landing van een ruimteveer en voor het testen van de verticale assemblage van de Space Shuttle. 

De bouw van het ruimteveer Enterprise begon al in juni 1974. Oorspronkelijk kreeg dit ruimteveer de benaming 'OV-101' waarna NASA de naam van dit ruimteveer wou veranderen naar 'Constitution', ter ere van de 200ste verjaardag van de Amerikaanse grondwet. Uiteindelijk werd op aandringen van fans van Star Trek de naam 'Enterprise' gekozen als verwijzing naar het gelijknamige ruimteschip uit de SF-serie. Uiteindelijk rolde het ruimteveer Enterprise in september 1976 voor het eerst uit de fabricagehal van Rockwell International in Californië. Dit belangrijke moment werd bijgewoond door onder andere de Star Trek-bedenker Gene Roddenberry en enkele acteurs uit de originele SF-serie. Ondanks het feit dat het ruimteveer Enterprise sterk geleek op de andere ruimteveren waren er toch enkele belangrijke verschillen. Zo werd Enterprise niet uitgerust met de drie krachtige raketmotoren en werd dit ook niet voorzien van hittebestendige tegels. Ook het landingsgestel en de neus van het ruimteveer Enterprise was anders ten opzichte van de andere ruimteveren. 

De bouw van het ruimteveer Enterprise in 1976 - Foto: NASA

Testvluchten 

Op 31 januari 1977 werd het eerste afgewerkte Amerikaanse ruimteveer (Enterprise) over de weg overgebracht naar het Dryden Flight Research Center op de Edwards Air Force base. Daar werd Enterprise gebruikt voor verschillende grondtesten waarna NASA overging tot de Approach and Landing Tests (ALT). Dit waren zeer belangrijke testen waarbij het ruimteveer Enterprise op een hoogte van tussen de 4 en 10 kilometer werd losgemaakt vanop de rug van een aangepaste Boeing 747 waarna de Enterprise op eigen kracht terug moest landen. Met het Approach and Landing Tests (ALT) programma wou NASA vooral bestuderen hoe een ruimteveer terugkeert naar de aarde nadat deze terug in de atmosfeer is gekomen. Deze testvluchten werden steeds uitgevoerd door twee piloten en het testprogramma bestond uit drie belangrijke fases: de 'taxi-tests' waarbij de Enterprise bovenop de rug van de Boeing 747 bleef om deze te verplaatsen, de 'captive flights' en de 'free-flights' waarbij de Enterprise uiteindelijk alleen vloog en landde. Nadat de Enterprise tussen februari 1977 en eind juli 1977 drie 'taxi-tests' en acht 'captive-flights' had uitgevoerd werd op 12 augustus 1977 de eerste 'free-flight' uitgevoerd. Tijdens deze eerste echte free-flight werd het ruimteveer Enterprise op een hoogte van 7,3 kilometer losgemaakt van de Boeing 747 waarna de piloten Fred W. Haise en Gordon Fullerton het ruimteveer na een zweefvlucht van 5 minuten en 21 seconden terug landde op de Edwards Air Force Base. Na deze eerste geslaagde free-flight werden in 1977 nog eens vier soortgelijke testvluchten probleemloos uitgevoerd.  

Het ruimteveer Enterprise wordt tijdens een free-flight losgemaakt van een aangepaste Boeing 747 - Foto: NASA

Na de Approach and Landing Tests (ALT) werd het ruimteveer Enterprise ook gebruikt voor de Mated Vertical Ground Vibration Test (MGVT). Hiervoor werd het ruimteveer Enterprise overgevlogen naar NASA's Marshall Space Flight Center in Alabama waar de Enterprise in verticale positie werd bevestigd aan de twee Solid Rocket Boosters (SRB) en een External Tank (ET) om op deze manier de assemblage van een complete Space Shuttle te testen en evalueren. In deze volledige geassembleerde configuratie werd de Enterprise onderworpen aan onder andere vibratietesten om de omstandigheden na te bootsen van een lancering. Vervolgens werd het ruimteveer Enterprise in 1979 overgevlogen naar het Kennedy Space Center in Florida waar het ruimteveer voor de eerste maal werd bevestigd aan de External Tank (ET) en de twee Solid Rocket Boosters (SRB) in de gigantische Vehicle Assembly Building (VAB). Uiteindelijk werd de volledig geassembleerde Space Shuttle met het ruimteveer Enterprise getransporteerd in verticale positie naar het Launch Complex 39A waar het ruimteveer Enterprise en de External Tank werden voorzien van brandstof en het lanceercomplex uitvoerig werd getest. 

Voorbereiden op ruimtevlucht en Europese tournee

Na de testen op het Kennedy Space Center werd het ruimteveer Enterprise terug naar zijn fabrikant overgebracht waar het werd aangepast en klaargemaakt voor de eerste echte ruimtevlucht. Zo zou NASA het ruimteveer Enterprise gebruiken voor de ruimtemissie STS-17 die gepland was voor juli 1981. Tijdens deze eerste missie zou Enterprise een communicatiesatelliet in de ruimte brengen en het Long Duration Exposure Facility terug naar de aarde brengen. Hierna zou het ruimteveer Enterprise ook nog worden gebruikt voor twee Spacelab ruimtemissies. Ondanks de vergevorderde plannen om de Enterprise klaar te maken voor zijn eerste ruimtevlucht annuleerde NASA deze plannen als gevolg van problemen in het ontwerp van het ruimteveer die werden opgemerkt bij de bouw van het ruimteveer Columbia. Het ruimteveer Enterprise hiervoor aanpassen zou te duur geworden zijn aangezien dit helemaal zou moeten ontmanteld worden waardoor NASA besliste het ruimteveer Enterprise niet meer te gebruiken voor ruimtevluchten. Na het annuleren van de geplande ruimtevluchten van het ruimteveer Enterprise stuurde NASA dit ruimteveer in 1983 naar Europa voor een tournee. Zo bracht het ruimteveer Enterprise, op de rug van de Boeing 747, een bezoek aan het Verenigde Koninkrijk, Duitsland, Italië en Frankrijk waar het ruimteveer te zien was tijdens de Paris Air Show. Op zijn terugweg naar de Verenigde Staten maakte de Boeing 747 met de Enterprise nog een tussenstop in Canada. 

Vandenberg

In 1972, toen het Space Shuttle programma zich nog in de ontwerpfase bevond, werd beslist dat er ook ruimteveren zouden gelanceerd worden vanop de Vandenberg Air Force Base in Californië voor vooral militaire ruimtemissies. De belangrijkste reden hiervoor was dat de ruimteveren vanop deze lanceerbasis satellieten in polaire banen om de aarde konden brengen. Hiervoor werd Space Launch Complex 6 (SLC-6) aangeduid als lanceercomplex voor Space Shuttles waarna meer dan vier miljard dollar werd uitgegeven om het lanceercomplex aan te passen voor de Space Shuttle. Na de bouw van een nieuwe assemblagehal en bijhorend lanceercomplex op SLC-6 werd het ruimteveer Enterprise in 1985 overgevlogen naar de Vandenberg Air Force Base waar dit werd gebruikt voor diverse grondtesten. Deze testen waren gelijkaardig met de testen die met de Enterprise eerder weren uitgevoerd op het Kennedy Space Center in Florida. Het tragische ongeval in 1986 met het ruimteveer Challenger zorgde er echter voor dat alle ruimteveren tijdelijk aan de grond bleven en dat het hele Space Shuttle programma onder loep werd genomen. Als gevolg van dit ongeval en de vele extra uitgaven voor de bouw van het SLC-6 lanceercomplex werd in december 1989 beslist dat er, ondanks de bouw van een nieuw lanceercomplex, vanop de Vandenberg Air Force Base nooit ruimteveren zouden worden gelanceerd. In de nasleep van de tragische ongevallen met de ruimteveren Challenger en Columbia gebruikte NASA het ruimteveer Enterprise opnieuw om testen met uit te voeren en om onderdelen te gebruiken. Zo werd de Enterprise gebruikt bij een test waarbij onderzocht werd hoe een ruimteveer zou reageren wanneer de remmen niet zouden werken. Later werd de Enterprise ook nog gebruikt tijdens het onderzoek naar de oorzaak van het ongeval met het ruimteveer Columbia.

Het ruimteveer Enterprise op het lanceercomplex SLC-6 van de Vandenberg Air Force Base - Foto: NASA

Museumstuk

Tussen 1985 en 2003 werd het ruimteveer Enterprise ondergebracht in een hangar van het Smithsonian Institution op de Washington Dulles International Airport waarna de Enterprise werd overgebracht naar het National Air and Space Museum in Washington. Uiteindelijk werd in april 2001 door NASA beslist dat het ruimteveer Discovery de Enterprise zou vervangen in het National Air and Space Museum en dat het ruimteveer Enterprise zou verhuizen naar het Intrepid Sea, Air & Space Museum in New York. In mei 2012 werd het ruimteveer Enterprise per schip overgebracht naar New York waar het in juni 2012 werd opgesteld op het dek van het gewezen Amerikaanse vliegdekschip USS Intrepid dat dienst doet als museum. Een maand later kon het ruimteveer Enterprise voor het eerst aanschouwt worden in het nieuwe Space Shuttle Pavilion. 

Kris Christiaens

K. Christiaens

Medebeheerder & hoofdredacteur van Spacepage.
Oprichter & beheerder van Belgium in Space.
Ruimtevaart & sterrenkunde redacteur.

Dit gebeurde vandaag in 1802

Het gebeurde toen

De Duitse astronoom Heinrich Wilhelm Matthias Olbers ontdekt de planetoïde 2 Pallas. Dit was de tweede planetoïde die ooit werd ontdekt. De planetoïde 2 Pallas beweegt zich in een baan om de Zon op een afstand van ongeveer 416 miljoen kilometer en is ongeveer 550 kilometer groot. Deze ruimterots werd genoemd naar Pallas uit de Griekse mythologie, de dochter van Zeus en beschermgodin van de stad Athene. Foto: NASA

Ontdek meer gebeurtenissen

Redacteurs gezocht

Ben je een amateur astronoom met een sterke pen? De Spacepage redactie is steeds op zoek naar enthousiaste mensen die artikelen of nieuws schrijven voor op de website. Geen verplichtingen, je schrijft wanneer jij daarvoor tijd vind. Lijkt het je iets? laat het ons dan snel weten!

Wordt medewerker

Steun Spacepage

Deze website wordt aan onze bezoekers blijvend gratis aangeboden maar om de hoge kosten om de site online te houden te drukken moeten we wel het nodige budget kunnen verzamelen. Ook jij kunt uw bijdrage leveren door ons te ondersteunen met uw donatie zodat we u blijvend kunnen voorzien van het laatste nieuws en artikelen boordevol informatie.

23%

Sociale netwerken